EXERCICE DE NÉERLANDAIS

Mettre les phrases suivantes au passé composé.

 

1 De katten (springen) op de gordijnen.

2 Ik (zwemmen) gisteren naar de andere kant van de rivier .

3 Hij (wassen) zijn auto met moeder in de tuin.

4 Ze (schenken) haar moeder een mooi cadeau.

5 We (openen) de deuren van onze nieuwe winkel gisteren.

6 Jaak (vliegen) met Andrea naar Madrid.

7 Jaak (vliegen) verleden week met Andrea naar Madrid.

8 Jaak (vliegen) met Andrea boven Madrid.

9 Vader en ik (wandelen) in het park.

10 Vader en ik (wandelen) door het park.

 

 

1 De katten zijn op de gordijnen gesprongen.

2 Ik ben gisteren naar de andere kant van de rivier gezwommen.

3 Hij heeft zijn auto met moeder in de tuin gewassen.

4 Ze heeft haar moeder een mooi cadeau geschonken.

5 We hebben de deuren van onze nieuwe winkel gisteren geopend.

6 Jaak is met Andrea naar Madrid gevlogen.

7 Jaak is verleden week met Andrea naar Madrid gevlogen.

8 Jaak heeft met Andrea boven Madrid gevlogen.

9 Vader en ik hebben in het park gewandeld.

10 Vader en ik zijn door het park gewandeld.

 

Promo de Pâques 22

Promo de Pâques ...

En savoir plus

Adresse du CEAP

Depuis le 1er juillet 2018, le CEAP se situe Rue Forgeur 17, près des Terrasses. Cliquez sur "en savoir plus" pour voir d'autres photos. ...

En savoir plus

Cours pendant les grandes vacances.

Pendant toutes les vacances, des cours sont organisés dans toutes les branches. Quelles que soient les difficultés, il y a toujours moyen de remonter la pente : un co ...

En savoir plus